Oprichting van een stichting administratiekantoor (hierna :STAK”) en de daaropvolgende certificering van de aandelen van een BV is een vrij gebruikelijke wijze om de continuïteit van het bestuur van een besloten vennootschap te waarborgen.
Door die certificering worden de vermogensrechten ( de economische eigendomsrechten ) en de overige rechten op de aandelen van elkaar gescheiden. De stichting verkrijgt door certificering het juridisch eigendom en daarmee de stemrechten op de aandelen. De economische rechten ofwel de dividenduitkeringen en de vermogenstoename blijven bij de oorspronkelijke aandeelhouder(s).

Certificering vindt met name plaats om te voorkomen dat het stemrecht op de aandelen “verwatert” of in handen komt van personen die de huidige aandeelhouder(s) liever niet als aandeelhouder zien.

Vaak gaat de actie tot certificering uit van de directeur-grootaandeelhouder, die daarmee wil voorkomen dat na zijn overlijden het stemrecht op de aandelen toevalt aan alle kinderen. In veel gevallen zullen immers niet alle kinderen interesse hebben in de overname van de onderneming. Wanneer dan geen maatregelen zijn getroffen kan er een bestuurscrisis ontstaan; wie neemt het roer over en wie is of zijn de meest logische toekomstige eigena(a)r(e)n van de aandelen?

Wat helaas vaak vergeten wordt is, dat certificering slechts een eerste, zij het belangrijke, stap is op weg naar verzekering van uitvoering van de wensen van de huidige aandeelhouder(s). Te vaak zien we dat DGA’s, nadat bij notariële akte de betreffende stichting is opgericht, overgaan tot de orde van de dag. De oprichtingsakte verdwijnt in een la of een kluis en komt daar pas weer uit zodra de  directeur is overleden.

Dan wordt vaak zijn of haar partner geconfronteerd met een groot aantal vragen waarop de statuten of de administratievoorwaarden van de stichting administratiekantoor geen antwoord kunnen geven.

Door de STAK niet slechts als een juridisch beschermingsinstrument te zien maar deze ook een actieve rol te laten vervullen in de ontwikkeling van een  familiebedrijf, kan de toegevoegde waarde daarvan aanzienlijk worden vergroot. En daarmee kunnen de overlevingskansen  van de onderneming in belangrijke mate worden versterkt.